27 mrt.-
Het gesprek was nog wel zo vriendelijk begonnen, maar eindigde in een boze blik, met veel rimpels, waar zelfs de beste chirurg van de Bergman kliniek geen heil meer in gezien had.
Een uur daarvoor was ik haar op straat tegengekomen en ze had mij de weg gevraagd naar Singer Laren. Nu zat ze in haar eentje in een hoekje bij het raam, in het Bonte Paard. Tasje op schoot en een glaasje rode wijn op tafel.
‘Dat is toevallig,’ begroette ze mij. ‘Ik heb het makkelijk gevonden hoor.’
‘En? Hoe was het?’ vroeg ik de dame, die twee prachtige blosjes op haar wangen had.
Een paar seconden was het stil. Maar toen boog ze zich een beetje voorover en fluisterde bijna: ‘Ken je het gevoel, dat iets zo mooi is, dat je er even geen woorden voor hebt?’
Antwoorden leek mij zinloos. De dame had een prachtige middag gehad in het museum en in het bijzonder bij de tentoonstelling van Kees van Dongen. Voor een paar minuten was ze de beste gids, die mij met mooie verhalen langs de schilderijen loodste.
‘Jij zal dat toch ook wel eens gehad hebben? Dat je er stil van wordt.’
Ik besefte dat ik niet kon achterblijven en beschreef zo mooi als het kon de kleurstelling, de beweging van de menselijke penselen en intensiteit in de actie van Luke Friederich, speler van Heren 1 van de LMHC, afgelopen zondag in de wedstrijd tegen een stug Cartouche uit Voorburg. Luke scoorde op meer dan kunstzinnige wijze de verlossende 1-0.
Ze knipperde even met haar ogen, maar wist zich snel te herstellen. ‘Ja, ja. Dat kan mooi zijn. Maar ik bedoel echte kunst! U heeft ook vast wel een favoriete kunstenaar!’
We zaten duidelijk niet op hetzelfde spoor en het eerste, beste en meest provocerende antwoord, dat ik kon bedenken was: ‘Zeker! Rien Poortvliet!’
Voor de tweede keer die dag werd ze getroffen door de bliksem. ‘Rien Poortvliet? Van die kabouters?’
‘Die ja, antwoordde ik.
Het vonnis leek geveld en de blik in haar ogen verraadde iets van een groot medelijden.
Maar ze gaf het nog niet op, nam een slokje en begon aan haar liefdesbetuiging voor de kunstenares Marlene Dumas. En stilletjes genoot ik van haar passie.
‘Weet u dat een museum in Gouda ooit een schilderij van haar aangeboden heeft op een veiling om een structureel tekort te dekken?’ vroeg ze.
Ik had geen idee, maar kon in alle eerlijkheid geen ander antwoord bedenken dan ‘Dat lijkt me een uiterst verstandig museum dan!’
‘Mooie kunst hoort in een museum,’ zei ze bits.
Net zo gepassioneerd als haar verhaal over Dumas, betoogde ik even dat ik dat volslagen onzin vond. Het mag wel en het is fijn dat er zo veel mensen van kunnen genieten. Maar moeten? Waar staat dat? Rembrandt schilderde in opdracht van welgestelde mensen, die dat thuis ophingen. Nu is het openbaar kunstbezit. Niks mis mee, maar het was nooit de bedoeling.
Mijn betoog maakte nul indruk. ‘De gemeente Gouda had bij moeten springen. Dan had het schilderij er nog gehangen.’
Het gesprekje was een discussie geworden. ‘En dan had de Goudse belastingbetaler dus moeten betalen? En misschien was dat in de breedte wel ten koste gegaan van al die amateur sportverenigingen, die het toch al zo zwaar hebben,’ probeerde ik het nog een keer.
Ik moest denken aan onze clubs, de voetbal en de hockey. Sport, de beste manier voor jongeren om dat wereldvreemde preventief voortraject van het geldverslindende sociaal domein, overbodig te maken. En toch draaien de clubs zelf op voor het onderhoud van de velden. Dat hebben ze bij Singer beter geregeld.
De dame pakte haar tasje, stond op en gaf me een hand.
‘Erg bedankt dat u mij de weg gewezen heeft. Maar u bent wel een enorme cultuurbarbaar.’
Wim Jordaan