10 juli.- Ik moet u iets bekennen. Ik hou van tuinkabouters! Niet van zo’n geplastificeerd exemplaar met de regenjas open of goud gespoten met een middelvinger omhoog, maar van zo’n sullige rode puntmuts met een gietertje of lantaarn in zijn hand. Ik miste ze toen ik deze week wandelde in de buurt van de Nieuwlarenweg. Op de hoek van de vier in 2011 gerenoveerde rijks monumentale wevershuisjes (ca.1840) stond op het grint een blinkende Porsche. Times they are a changing. Tien jaar geleden schitterde er de goed gevulde voortuin van Gert Bus. Vele jonge moeders, opa’s en oma’s maakten met hun kroost richting Hertenkamp een omweggetje naar zijn tientallen tuinkabouters met in het midden de twee reusachtige molens in ‘Larens groen’ achter een door gaas afgeschermde vijver. Ernaast een reiger, een Amerikaanse adelaar, konijnen en vele andere mooie beeldjes die de gemeentewerker zelf in de entree van zijn duivenhok had gegipst of in cement had gegoten. Gert was de zoon van Jan Snor alias Jan Natte Konijn of Jan Natte Kip, zo prachtig door Baruch Lopes de Leao Laguna (1864-1943) geschilderd terwijl hij de Gooi- en Eemlander leest.
Tuinkabouters, dwergen, gnomen (het Griekse woord ‘genomos’; aardbewoner) kwamen voor het eerst uit hun holen tevoorschijn in Oostenrijk. In de 19e eeuw. Adellijke dames met te veel poen en tijd waren de klassieke beelden in hun baroktuinen zat en vrolijkten ze op met sprookjesfiguren. Slot Mirabel in Salzburg heeft nog zo’n Zwerglgarten, maakte het tijdschrift Quest me een beetje wijzer. Duitsers zijn er gek op. Goethe benoemde het fenomeen in Hermann und Dorothea (1797). ‘…mijn tuin was beroemd in het hele gebied en elke reiziger stond en keek door het rode behang naar de bedelaars van steen en de gekleurde dwergen.’
Ook bij de Engelsen werden ‘de geluksbrengers die ’s nachts de planten helpen groeien’ een onmisbaar tuinaccessoir. Waarom intrigeren ze zo en halen ze soms de voorpagina? ’Tuinkabouter Jurgen weer thuis’. Gestolen uit de voortuin van Anneke van den Berg (85) ‘stuurde’ hij af en toe een ansichtkaart. Vorige week stond Jurgen na een wereldreis van een jaar weer op zijn plek. Met een boek vol vakantiekiekjes.’ Of de kabouter, ingezet als psychologische oorlogsvoering. Zo zette een vermaarde volleybalcoach om de tegenstander met hun zeer talentvolle maar niet zo lange spelverdeler te kleineren, vlak voordat de wedstrijd begon, een tuinkabouter op de vijandelijk helft. Sommigen lusten er wel pap van. De Britse Ann Atkin bijvoorbeeld. Die heeft het wereldrecord met 2.042 tuinkabouters. Zelf heb ik er drie waarvan twee antiek. Hoogst zelden worden ze op veilingen aangeboden. Prijzen vliegen omhoog. De meest bizarre ervaring die ik rond een tuinkabouter had, was toen ik als producent met Emile Ratelband richting Duitsland vloog om in München een televisieformat te verkopen. Bij Sat1 hadden we een afspraak met de programmadirecteur. Bij het betreden van zijn vrij klinische, monotone kantoor, lag er onder zijn stalen bureau een kleurrijke tuinkabouter. Op zijn buik. Met een mes in zijn rug. “ So geht’s mit Produzenten auf slechten Ideeen “, spotte hij cynisch voor dat de onderhandeling begon. Gelukkig verkochten we 13 programma’s, maar een kijkcijfersucces is ‘Tsjakka’ in Duitsland nooit geworden. Bol an, mensen!