24 sept.- Afgelopen week was Annemarie jarig. Bescheiden als mijn vrouw is, is ze niet zo van de cadeaus, hoewel ze altijd verrast is als ik wekelijks een nieuw boek voor haar koop. Als jong kunstenaar was ze al succesvol, won een prijs in het Singermuseum en exposeerde in galeries. Toch hield ze daarmee op, omdat kopers meer met de entourage bezig waren dan met de kunst waar het werkelijk omging.
Annemarie is een echte lezer. Ik wilde een juweeltje van een bijzonder boek over kunst voor haar kopen. Helaas, uitverkocht! De titel? ‘De onzichtbare verzameling’ uit 1929 van de Oostenrijkse joodse schrijver Stefan Zweig.
Ik zag deze vertelling in mijn uppie jaren geleden, op een luie zondagmiddag, als briljant solotoneel in de Orangerie van Singer. Toneel zonder opsmuk, charmant en gedistingeerd gespeeld door Genio de Groot in een decor dat bestond uit niet meer dan een abstracte tafel en dito stoel. Beeldend verrezen voor mij de karakters: de intelligente antiquair, de verzamelaar -kwetsbaar en superieur tegelijk-, diens vrouw en dochter.
Er ontspon zich een verhaal over de waarde van kunst. Over hoop en wanhoop, maar vooral over verbeelding, het (blijven) zien wat verdwenen is of misschien zelfs nooit heeft bestaan. Stefan Zweig (1881-1942 beschrijft in deze spannende novelle hoe tijdens de enorme ‘Deutsche Inflation’ in de jaren twintig het land gebukt gaat onder herstelbetalingen van ruim 130 miljard goudmark. De economie stort volledig in en drijft de bevolking tot wanhoop. Het geld ‘smelt als ijs in hun handen’. Overleven in een naoorlogse tijd van grote geldontwaarding, schaarste en armoede.
In Zweigs korte verhaal gaat een befaamde Berlijnse antiquair -in de hoop zijn financiële slag te kunnen slaan bij een voormalige klant- op zoek naar de zeer kostbare prenten van de in de Eerste Wereldoorlog blind geworden kunstverzamelaar Herwarth. De veteraan leeft nog slechts voor zijn collectie die hij voor 1914 heeft opgebouwd.
Elke dag opnieuw haalt hij zijn kostbare etsen, gravures en houtsneden tevoorschijn, betast de bladen met tedere zorgvuldigheid en leeft volmaakt gelukkig te midden van zijn kunstverzameling (“…originele Rembrandts, Duitse en Italiaanse meesters, hij heeft de grootste namen.”).
De blinde verzamelaar, onkundig van het feit dat zijn vrouw en dochter zijn unieke collectie al lang te gelde hebben gemaakt en de beste stukken door blanco vellen papier hebben vervangen, belooft uiteindelijk na lang aandringen van de antiquair om bij de familie thuis te mogen komen, aan de Berlijner de kostbare kunstverzameling na zijn dood te zullen verkopen.
De kunsthandelaar die de bizarre ontdekking doet en erachter komt dat de echte kunst inmiddels is verkocht, laat de blinde in ‘de gelukkige werkelijkheid’ zijn collectie dagelijks te kunnen ‘bekijken’. Aangedaan verlaat hij het huis, maar innerlijk verrijkt en geïnspireerd door de kunstbeleving van de blinde man.
‘Die unsichtbare Sammlung’ over de lotgevallen van de antiquair, de veteraan en zijn familie – hoe tragikomisch ook- laat zien dat wij het zelf zijn die een kunstwerk zijn werkelijke waarde en betekenis geven.
Al was het door mij tweedehands aangeschafte exemplaar wat beduimeld en duurder als een nieuw exemplaar, Annemarie genoot er met volle teugen van. Bol an, mensen!