13 nov.- Mijn week kan niet meer stuk. De ING man die waakt over mijn belegde centjes nodigde mij uit om met een – naar later bleek- select groepje klassieke muziekliefhebbers een kijkje te nemen in de keuken van het Koninklijk Concertgebouworkest.
Sinds ik als klein manneke samen met mijn veel oudere zusje – en later met Annemarie- de grammofoonplatenconcerten in de Singerzaal op zondagmiddag bezocht, heeft klassieke muziek mijn continue verwondering en geeft het – vooral tijdens het wandelen- mij heel veel plezier.
We werden ’s morgens vroeg met koffie ontvangen in het onlangs geopende RCO House, een voormalige Dagteeken- en Kunstambachtsschool voor meisjes, ontworpen in 1906 door H.P.Berlage. Het gemeentelijk monument en nieuwe thuis van musici en medewerkers, is prachtig gerenoveerd met aan de achterkant een nieuwbouwvleugel waarin repetitiestudio’s, een ensemblezaal voor educatie en kamermuziek, kantoren en ontvangstruimtes zijn gevestigd. Indrukwekkend hoe in de oudbouw de sfeer van Berlage voel- en zichtbaar wordt in het Berlagegroen en -oker, de hal, het trappenhuis met de geglazuurde tegeltjes, de klokken en directiekamer.
Evenzeer geldt dit voor het interieur vol eikenfineer van de nieuwbouwvleugel die net als de oude vleugel uitgevoerd is in rode baksteen. Na de rondleiding staken we de straat over naar het Concertgebouw voor een openbare repetitie. Op de bok de Estse maestro Paavo Järvi. De muziek herkende ik van vroeger, maar kon niet op de titel komen. Mijn vader had een pickup meubel met een rek vol 78 toeren platen en deze werd op zondagmiddag redelijk grijs gedraaid. Gezien de bezetting van het orkest, twaalf contrabassisten telde ik, kon het niet anders zijn dan Mahler of Wagner.
Het bleek de ouvertüre Tannhäuser van Richard Wagner. Het klonk overweldigend , en omdat we twee rijen boven het orkest zaten, waande ik mij er midden in. Muisstil, applaudisseerde ik. Klaar voor de lunch, dacht ik, maar het podium opende zich en een Steinway-vleugel verscheen. Het orkest dunde zich uit tot het volume van een kamerorkest. Benieuwd wat er zou komen. Als het had gekund was ik achterover gevallen van verbazing , niemand minder dan de meesterpianist Lang Lang meldde zich bij de dirigent. Een openbare repetitie vanwie ik dacht dat hij uit de running was vanwege een peesontsteking.
De muziek? Een pianoconcert van Mozart? Een van de gastvrije medewerksters van het concertgebouw fluisterde, dat het van Van Beethoven was: pianoconcert 2 in bes-groot, gecomponeerd toen hij zestien was en in die tijd nog erg ‘leunde’ op Mozart. Maandenlang heb ik -wandelend door het bos- op weg naar de Lage Vuursche ‘De seizoenen’ van Tsjaikovski beluisterd op mijn earPods, uitgevoerd door dit Chinees-Amerikaanse fenomeen van wereldformaat. Wat me in de grote zaal opviel was, dat als het orkest stil viel, de noten net zo klonken vol passie, verlangen en warmte als tijdens mijn wandelingen.
Wat een top-ochtend. Na afloop was er nog een lunch in de artiestenfoyer temidden van de orkestleden. Gelukkig kwam de dirigent op weg ernaar toe langs. Ik drukte hem de hand voor een onvergetelijke ervaring. Op weg naar de parkeergarage las ik de tekst boven het RCO House. Een dichtregel van K.Schippers. ’ let.op.wat. iedereen. kan.horen.en. pas.dan.komt. het. hier. toevallig. tevoorschijn. een .nieuwe.klank.’
Leo Janssen