7 mei.- Vandaag is in de Sint Jansbasiliek afscheid genomen van mevrouw Bep Krijnen- de Wit, die maandag 30 april op 91-jarige leeftijd overleed in Theodotion.
Voor mijn boek ‘Te Laren op de Dom’ , over 75 jaar Klepperman van Elleven, interviewde ik haar. Een hartelijke vrouw, een bijzondere dorpsbewoonster, die stond met haar man Bart Krijnen voor het katholieke cultureel erfgoed begin twintigste eeuw zoals dat wordt uitgedragen in de folkloristische dansgroep de Klepperman van Elleven.
Uit respect en piëteit voor haar publiceer ik het interview dat ik destijds in 2009 met haar maakte
‘Ik was het zo gewend. Met vier kinderen, was er ’s avonds altijd wel naai- of strijkwerk’.
Bep Krijnen
Al 55 jaar is ze lid van de Klepperman. Niet dat ze nog actief danst, maar af en toe treedt ze nog wel op als mannequin bij Eem- en Gooiland, een historische groep die authentieke kostuums presenteert in bejaardencentra en op klederdrachtdagen..
Erelid mevrouw Bep Krijnen (75) groeide op in de boerderij van haar ouders naast de latere Goede Herderkerk aan het Zevenend te Laren.“Een gezellige buurt met nog nauwelijks verkeer. Toen mijn moeder trouwde een jaar voordat ik geboren werd, was het nog een zandpad. Mijn tantes zeiden tegen haar: ‘Wat moet je helemaal op het Zevenend doen’. Zij woonden op de Torenlaan. Als kind was het een heerlijke tijd. Je kon altijd buiten spelen. Totdat ik vijftien jaar oud was en mijn vader verongelukte. Hij lag met mijn broer boven op de hooiwagen, toen ze terugkwamen van de Hilversumse Meent. Ze hadden daar het laatste hooi gehaald. Bij het huidige mediapark ga je over het viaduct naar Laren. Daar reden ze onderdoor, want ze moesten nog benzine halen. Dat hadden ze niet gezegd tegen mijn vader. Hij wilde kijken, wat ze gingen doen en kwam met zijn hoofd tegen die brug aan. Ik werd van school gehaald.
Het zijn dingen die je eigenlijk niet kunt uitleggen. Ik was de oudste thuis. De jongste was net 1 jaar geworden. Mijn moeder zat alleen met zes kinderen. Door de hulp van mijn ooms, Kees en Meep Calis van de Sin Janstraat, konden we het werk op de boerderij voortzetten. De eerste zomer vertrok ik samen met mijn broertje van 13, die ook van school werd gehaald, iedere ochtend met paard en wagen naar de Meent om de koeien te melken. We hebben het gedaan tot de winter begon. Daarna hadden ze een dienstje voor mij op de Nieuweweg. Er waren in die tijd altijd wel kennissen die hulp nodig hadden. Dan was het van ‘Daar kan Bep wel eventjes gaan helpen’. Ik heb het werk tot mijn trouwen gedaan. En toen ik op mijn 24ste in het huwelijk trad, verdiende mijn man de kost en had ik binnen een jaar een baby’tje. Zo ging dat vroeger”, klinkt het vanzelfsprekend.
Ze vertelt hoe de kapelaan die sinds het ongeluk van haar vader veel bij hen over de vloer kwam, haar bezweet de kamer binnen zag komen, nadat ze het hooi had aangestampt. “Hij zei: ‘Wat zie jij eruit, dat horen toch geen meisjes te doen’? Hij had helemaal geen verstand van het boerenwerk.”
Het was thuis altijd hard werken en armoe was troef. Haar man Bart Krijnen heeft ze leren kennen bij LVV, de katholieke Larense Voetbal Vereniging. Eigenlijk noemde ze hem in de familie Bep, maar in het dorp werd het Bart, omdat een broeder op de lagere school al drie Beppen in de klas had. Hij voetbalde en zij zat op handbal. “We hadden op de club een bandje. Ik speelde mondharmonica en er waren een paar meiden met een mandoline en een banjo. We oefenden met de dirigent altijd in de voorkamer bij Annie van Fok Calis. Hij sloeg met een pook de maat. Maar toen hij ging emigreren, kwam Annie met het idee, want zij woonde bij hem in de buurt, om Bart te vragen. Hij was nogal muzikaal.
Eigenlijk moest ik hem helemaal niet. Het was nogal een eigenwijze vent. Ik kan niet zeggen, dat ik ineens op slag verliefd werd”, zegt ze nuchter, “maar lieverlee is het zo gegroeid.” Ruim vijf jaar hadden ze verkering en daarna zijn ze gaan wonen op het Schoolpad. Bart werkte al vanaf zijn 14de. Hij is begonnen in de tuinderij, maar ’s winters was er niet zoveel te doen. Hij heeft nog een winter met turf gelopen of zoiets, totdat hij op de tapijtfabriek van Van den Brink en Campman aan het Zevenend kon beginnen als krullenjongen. Het laatst werkte hij er als dessinateur. Dat is de man die de kaarten print die de kleuren aansturen in de weefmachine. Hij heeft de vijftig jaren dienstverband net niet gehaald.
Bij “de Klepperman” kwam mevrouw Krijnen terecht, toen er op Tweede Kerstdag in Larens oudste kroeg ’t Bonte Paard, opnamen werden gemaakt voor de film ‘de bruiloft van Kloris en Roosje’ van regisseur Willy van Hemert. De Klepperman moest daar een dansje doen en ik ben er gaan kijken. Bart was er ook. Sinds hij in 1948 uit dienst kwam, was hij al drie jaar lid en dansleider. Hij zei tegen me: ‘We kunnen altijd wel dames gebruiken’ en zo ben ik erbij gekomen. Eerst werd je een jaar proeflid en dan bekeek de ballotagecommissie of je in de groep paste. Het was haast allemaal familie van elkaar. Op de oprichtingsfoto uit 1934 staan wel drie tantes en een oom van mij. Het waren vaak boerenfamilies of vrienden van vrienden. Voor mij is het echt begonnen in 1953. Toen ben ik voor het eerst mee geweest naar Italië.
In Bari was een internationaal folklorefestival. We hadden net verkering. Het is nog een heel verhaal, want we mochten niet samen op reis. Mijn Bart had het aan kapelaan Veenhuis verteld en die is bij mijn moeder gaan praten van ‘ach ze zijn met zo’n grote groep mensen, die letten wel op elkaar…. er kan niks gebeuren’. Kees van Fok moest op Bep letten en Annie Fok moest mij in de gaten houden. In ieder geval mocht ik mee en heeft de groep er zelf nog drie dagen Rome aan vastgeplakt. We hadden een tolk bij ons, die secretaresse was bij het Sint Jans ziekenhuis. Ze sprak goed Italiaans en zij had bij het reisbureau ook een audiëntie voor de paus geregeld. Omdat we in klederdracht gingen, mochten we op onze klompen helemaal vooraan staan in de Sint Pieter.
De audiëntie was afgelopen en Pius XII ging de rij af langs het hek en gaf ons een hand. Nou dat was wat. Je keek tegen zo’n iemand zo hoog op. Ik durfde hem amper aan te kijken. Het was heel mooi en een grote eer. Hij zei nog iets tegen mij, maar dat verstond ik natuurlijk niet. Het zal wel iets geweest zijn in de trant van ‘wat zie je er mooi uit of zo’.” Ze lacht wat verlegen en dan heel ad rem: “Wat zou hij anders gezegd moeten hebben? In ieder geval geen ‘lelijkerd’, dat kan ik me niet voorstellen.” Ze schatert en vertelt dat ze op een latere KRO-reis ook paus Johannes Paulus II nog een hand heeft gegeven.
“Daarna zijn we ter ere van het Heilig Jaar nog een keer met een groep kosters van de parochie naar Rome geweest”, klinkt het trots. “Maar goed, toen we uit Bari met de trein terugkwamen en vanuit Hilversum met de bus pas ’s avonds om elf uur in Laren arriveerden, stond het op het bussstation zwart van de mensen. De Sint Jansharmonie speelde het Wilhelmus en met de MCC gingen we via de Nieuweweg in optocht naar ’t Bonte Paard. Het was een hele sensatie hoor!”
Ze raakt niet uitgepraat over haar eerste driedaagse verblijf in de eeuwige stad. “Het was me wat. Fok Calis verdwaalde iedere keer. Hij was een beetje een eigengereid mannetje, want hij ging altijd zijn eigen gang. Hij was ook hartstikke doof en oh ja, nou kan ik haar naam weer herinneren, juffrouw Hettema, die had nog zo gezegd ‘bij elkaar blijven, want als je hier verdwaalt, kom je nooit meer terecht’. ’s Nachts vertrokken we en kwamen met de trein Zwitserland binnen. Fok zat voor het raam en opeens zei hij: ‘Onze lieve Heer heeft vast grond teveel gehad. Hij heeft hier alles op een hoop gesmeten. Wat een hoogtes, wat een hoogtes’.”
Nadat ze nog eens koffie heeft ingeschonken, laat ze allerlei foto’s van de dansgroep zien. Haar kostuum voor “de Klepperman” spaarde ze beetje bij beetje bij elkaar. Stoffen voor de rok van de een, stoffen voor een jak van de ander. “Ik heb uiteindelijk mijn pak en overdoek zelf gemaakt. Bart heeft een beugel voor me op de kop getikt bij een oud vrouwtje. Hij is van 1872. Aan mijn bloedkoralen ben ik heel gemakkelijk gekomen. Mijn opa overleed in 1953. De boedel werd verdeeld tussen mijn zes tantes. Er was een doosje met bloedkoralen bij, die destijds bij een brand waren beschadigd.‘Wat moeten we ermee’, riepen mijn tantes. ‘Geef ze maar aan Bep, want die zit bij de Klepperman, misschien heeft ze er wat aan’
Ik ben er mee naar juwelier van der Schaal gegaan en hij heeft ze een behandeling gegeven met was en schoongemaakt. Mijn gouden broche lag bij Jan van Dinteren op de Naarderstraat in de etalage als occasion. Mensen die dat hadden geërfd, wilden het kwijt, want het is een vrij groot ding, dat je normaal niet draagt. We hebben het gekocht voor driehonderd gulden. Een hoop geld in die tijd. Ik heb hem nog niet zo lang hoor, want we hebben eerst allemaal met een beetje nep spul gelopen. Er was een man in Urk die daar heel bedreven in was.Langzamerhand raakten de leden van de groep steeds meer geïnteresseerd in het authentieke. Mijn man Bart stimuleerde dat. Hij ging voor echt. Mijn kruisje heeft hij bij Scheerboom laten maken. We hadden nog een klein klompje goud. Ik weet bij god niet meer, waar het vandaan kwam. Die kappen en dat tule is haast niet meer te krijgen. Het is altijd een hele toestand om dat goed te houden. Voor lappen moet je naar Spakenburg, Staphorst of Zeeland.”
Anderhalf jaar geleden heeft ze tijdens het Mauvefeest in het dorp voor het laatst opgetreden. “Mijn dochter Marijke haalde mij over. Ze hadden haar gezegd: ‘Jij moet maar als oma achter de kinderwagen’, ‘maar ik ben geen oma’, antwoordde ze.‘Ik ga daar niet achter lopen, vraag mijn moeder maar’.
“Ik ga alleen nog naar een kledingshow, zoals bijvoorbeeld de afgelopen week in een bejaardenhuis in Soest. Als een soort mannequin van de klederdracht. Voor de pauze treedt de groep op in werkkleding. Ze hebben dan nog geen kap op of overdoek Ze demonstreren dan allerlei attributen die er nog zijn, zoals een sijs of een aargerei. Tussendoor dansen ze af en toe. Tijdens het tweede deel heeft iedereen zijn goeie pak aan en is er een de show, waar ik aan meedoe. De een draagt een staartkap, de ander een vierkanten muts. Bij de tafeltjes sta je dan alles uit te leggen. De mensen zijn altijd heel geïnteresseerd en willen de kleding voelen. Een stukje vroeger vastpakken.”
Ze kijkt weer in de doos met foto’s. Herinneringen van buitenlandse reizen en optredens samen met Bart. Op een ervan is haar man helemaal in zijn element. Hij staat op zijn witte klompen ter gelegenheid van het vijftig jarig jubileum van de Klepperman tijdens een nagespeelde boerenbruiloft op het kerkplein voor de Sint Jans basiliek. In zijn hand de stok van de dansleider. Het vingertje omhoog. Honderden toeschouwers om hem heen. De uitdrukking op zijn gezicht oogt als een conferencier, een entertainer .“Bart was echt de gangmaker van ons gezelschap. Hij had een groot gevoel voor traditie. Hij had iets van ‘er mag niks verloren gaan’. Als leider van de groep, had hij die stok altijd bij zich. Hij sloeg er de maat mee. Hij had hem gekregen van Anna van Dijk, de vrouw van de penningmeester.
Er zat een hele uitgesleten wingerd omheen. Hij hield van voordragen. Tussen de dansen door. Hij deed dat in Larens dialect. Hij kon ook goed imiteren. Vroeger, toen ik hem net leerde kennen, deed hij pastoor Brouwer altijd na op feesten. Hij gaf ook dialezingen over de geschiedenis van het dorp in o.a. de concertzaal van het Singer museum. Hij wilde altijd veel regelen. Het zat in hem om zich ergens mee te bemoeien. Een soort natuurlijk leiderschap. Hij heeft veel gepubliceerd en boeken geschreven over ons dorp. Ik heb er een hele verzameling van op zolder. Hij was zo weg van Laren.
Ik herinner me nog goed de opgravingen bij de Remiseweg. Hij hoopte vooral, dat tevoorschijn kwam, waar de Biezem had gelopen. Dagen heeft hij erbij gestaan en foto’s laten zien. Het is dat Laren nog op een oude manier bestond, en dat er weinig veranderd was, want met de vernieuwing was hij het niet altijd eens. Overal was hij bij betrokken. Hij zat in het Feestweek comité, was koster bij de Sint Jan, bogenbouwer, en vijftien jaar vrijwilliger bij ‘de kerkwerkers’. Om te helpen bij de restauratie van de torens van de Sint Jans basiliek.. Daar zijn heel wat woordjes over gevallen. De vrouwen liepen allemaal te mopperen: ‘thuis wordt er niets meer gedaan, want ze zitten elke zaterdag bij de kerk’. Hij was lid van het Sint Jans comité voor de instandhouding van de processie. Hij was eigenlijk overal lid van, en kreeg de erepenning van de gemeente Laren. Hij was vaak weg, mijn dochter Marijke zei toen al: ‘Als ik een man neem, dan neem ik er nooit zo een als papa, want die is nooit thuis’. Nu heeft ze een man die nog erger is dan mijn man.
Ach, ik was het zo gewend. Met vier kinderen, was er ’s avonds toch altijd naai- of strijkwerk. Bart las mij altijd zijn stukjes voor die hij in de Laarder Courant de Bel publiceerde.” Op 72-jarige leeftijd overleed haar man. Zijn beeltenis was net verbronst in het kunstwerk van Marianne Houtkamp‘de Klepperman van Elleven’, een opdracht voor het nieuwe hoofdkantoor van de Rabobank aan de burgemeester van Nispenstraat. “Natuurlijk denk ik vaak ‘dat had hij moeten zien of daar had hij bij moeten zijn’. De beeldengroep is gemaakt, terwijl hij al ziek was.
Zondagsmiddags gingen we naar het atelier van Marianne achter de Witte Bergen. Het was in het voorjaar. Hij is toen geopereerd en weer aardig opgeknapt. De hele zomer is hij goed geweest. We waren 40 jaar getrouwd en ik zou 65 worden. We zeiden tegen elkaar: ‘We doen alles in een keer, we vieren het feest samen in oktober’. Half september werd Bart weer ziek en binnen twee maanden was hij weg. Op tien november is hij overleden. Twee weken later werd het beeld onthuld in Singer. Ik ben er met alle jongens naar toe geweest. Het was heel zwaar, maar ik wilde er bij zijn. Ik kom nu niet zoveel meer bij die bank. Ik ga hier naar het bijkantoor, maar als ik in de buurt van het hoofdkantoor kom en langs de beeldengroep rij, kijk ik even opzij. Ik ben er wel trots op, dat hij daar staat, maar ja, zo is het leven. Er komt een keer een eind aan. Ik had zo gehoopt dat hij 80 zou worden. Zijn vader en grootvader werden allebei zo oud. Een sterk geslacht, denk je dan. Hij heeft nooit iets gehad, was nooit ziek, en dan opeens zo in een keer. Het is een groot gemis als je alleen overblijft.”
Leo Janssen