15 sept.- Bij toeval stuitte ik afgelopen week op de in Laren geboren Kitty Hagen, de eerste Nederlandse vrouwelijke ‘fakir’ die zichzelf kastijdt met vuur, glas, spijkerbed en vlijmscherpe messen en daarnaast een eigen circus/theaterbureau heeft.
‘Tot mijn 18e, woonde ik in Laren, nu in Friesland’, vertelt ze aan de telefoon. ‘Mijn ouders wonen nog op de Ericaweg’. Nieuwsgierig naar haar achtergrond wandel ik naar de andere kant van het dorp en bel aan. ‘
Het is altijd wat’ staat er op de gevel van de erfgooierswoning. Henk (84) en Margreet (67) Hagen, 47 jaar getrouwd, zitten aan de koffie. Op de keukendeur een mattenklopper.
‘Het begin van onze relatie’, vertelt Margreet die destijds boven café ‘Oud Laren’ woonde en Ria hielp in het restaurant. Ze had er een nodig. ‘Regel ik wel’, riep stamgast Henk. ‘Zeven biertjes als je er morgen één hebt.’ De volgende dag op het afgesproken tijdstip geen mattenklopper. Inmiddels was Margreet bij barkeeper Evert al aan het kostelijk vocht begonnen, totdat Henk alsnog binnenkwam. Hilariteit alom.’
‘‘Het is altijd wat’ staat er op jullie gevel’, vraag ik ,’Is er wat aan de hand?’ ‘Nee, het betekent ‘Altijd heb je er nog wel wat aan’’, legt hij positief uit. Als baby, geboren in Hilversum, verhuist het gezin – vader was bakker- naar de Kaap bij het woonwagenkamp aan de rand van Bussum. ‘Ik groeide op met kampers. Leren kon ik niet, maar ‘wat mijn ogen zien, kunnen mijn handen.’
Als 12 jarige werkte ik bij Van den Brink en Campman als klossenspoeler, daarna als gieter in een pottenbakkerij, maar al gauw – aangestoken door ome Bas – ging ik met de handkar langs de huizen met in mijn zak stukjes zuurstok voor de kinderen.
‘’Voddu, voddu, wie heeft er nog voddu ? Soms zat het prijskaartje er nog aan. 7 à 8 gulden bracht het wekelijks op. De helft als kostgeld voor mijn moeder. Hij laat zijn horloge zien met een oude gulden erin. Hij straalt.
Nog steeds brengen mensen vodden. Hij sorteert ze in zijn schuur en brengt ze naar mensen die het nodig hebben. ‘Een soort ‘voddenbank’, lacht hij.
18 jaar oud meldt hij zich voor Papoea-Nieuw-Guinea. Na een mariniersopleiding in Doorn moet hij patrouilles lopen tussen de kampongs Kaimana en Fak fak. ‘Op zoek naar ‘ploppers’, criminele infiltranten die tegen Nederland werden opgezet voor de Indonesische Onafhankelijkheidsstrijd. Papoea’s tipten ons. We kregen ze vaak te pakken.’ Het emotioneert hem.
Na zijn openhartoperatie, is hij een stuk gevoeliger geworden en komt die zware strijd soms weer boven. (PTTS-syndroom) Je moest hard zijn. Anders haalde je de volgende morgen niet. Hij vertelt hoe zijn maat een bord rijst gaf aan een Indonesiër en het bord weer wilde aanpakken toen het leeg was, opeens een vork in zijn keel kreeg. Afschuwelijke taferelen die hij alleen kan delen met andere mariniers.
‘Het is als kanker’, zegt Margreet. ‘Wie die ziekte heeft overleefd, begrijpt het’. Henk laat foto’s zien. ‘Toen ik terugkwam, voelde ik meer voor de Papoea’s dan voor Holland. De regering heeft ons in de steek gelaten, verwaarloosd.’ Hij kijkt uit naar de kameraadschap van de Veteranendag. In een nieuw kostuum. ‘Eens een marinier, altijd een marinier.’
Leo Janssen