14 mei.- Op de website van de Laarder Courant de Bel las ik de aankondiging van een verrassende expositie in de Oudheidkamer van onze buurgemeente Eemnes. Een fototentoonstelling over zeventig grote gezinnen die vanaf het begin van de vorige eeuw in het boerendorp woonden.
‘Hoe deden die moeders dat’, vraagt samenstelster Marga Hilhorst zich verwonderd af. Bijzonder is dat het expositiemateriaal dat een jaar lang te kijk staat afkomstig is uit het dorp na een oproep van de Historische Kring.
Het thema van de tentoonstelling doet me denken aan mijn eigen moeder. Zelf ben ik de jongste uit een gezin van negen. De benjamin. Mijn moeder die de hoge leeftijd van bijna 93 jaar wist te bereiken, herinner ik mij met al die kinderen als een hardwerkende vrouw. Haar vader, mijn opa die ik nooit heb gekend evenals de andere opa en oma’s, was een schoenlapper die mijn moeder al vroeg – op haar twaalfde- de tapijtfabriek instuurde waar ze moest helpen bij de productie van koedekken. Een zware jeugd.
Ze trouwde mijn vader, zoon van een middenstander (een serviezenzaak) in Baarn. ‘Boven haar stand’ volgens de schoonzussen. Dat irriteerde haar zo dat, toen zij een gedeelte van de erfenis van haar vader kreeg, ze twee bontjassen tegelijk kocht om de ‘balans weer in evenwicht’ te brengen.
Mijn moeder was ook een godsdienstige vrouw die tot op hoge leeftijd bijna dagelijks naar de kerk ging. In het bejaardentehuis vaak in haar eentje.
Ze was een hamsteraar. Dat kwam door de oorlog. Mijn moeder bleef met haar kroost van zeven kinderen alleen achter in een te klein huis toen mijn vader via de beruchte razzia van Hilversum op 23 oktober 1944 met ruim 3500 mannen en jongens werd opgepakt en verzameld op het Sportpark en in de avond moest lopen naar kamp Amersfoort van waaruit hij te werk werd gesteld in Duitsland.
Met behulp van ‘Ome Leo’, de buurman die een IJshuis had en haar in de hongerwinter voor inpakwerk wat eten toestopte, heeft ze het kunnen redden. Overigens ben ik uit dankbaarheid naar die oom vernoemd. Was ik in 1948 een meisje geworden, had ik Dickie geheten.
Een bijzonder verhaal over mijn moeder – er zijn er velen- is dat ze aan het eind van de oorlog een ‘novene’ bad voor de terugkomst van mijn vader. Dat wil zeggen negen dagen opeenvolgend iedere morgen naar de H.Mis. Op de negende dag, op 19 maart, het feest van Sint Jozef, kwam ze uit de kerk de broer van mijn vader tegen die vertelde dat ze mijn vader op de hei hadden zien lopen. Bij thuiskomst werden zijn kleren die onder de luizen zaten begraven. Net zoals wat hij in Duitsland had meegemaakt. Nooit heeft hij erover verteld. Duitsers waren moffen.
Als jongste moest ik op de datum dat hij was teruggekomen ieder jaar met sunlightzeep ‘welkom thuis’ op de spiegel schrijven.
Al dat werk en kinderen baren is haar een keer te veel geworden. Ze werd opgenomen in Nieuweroord op het laatste stukje Laren bij Anna’s Hoeve. Destijds een huis voor overspannen moeders. De volgende dag – ze had heimwee- nam ze de benen en is ze liftend naar huis gekomen en werd mijn oudste zusje van school gehaald. Mijn moeder die Sophia Pel heette, deed tussen het wassen, het boodschappen doen, veel liefdewerk voor de kerk en de missie. Ze genoot daarvan. In het verkeer was ze overigens een gevaar op de weg, want ze kon wel fietsen, maar niet echt remmen.
Natuurlijk moest iedereen meehelpen. Ik deed bijvoorbeeld op de lagere school al vroeg op zaterdag met een lijstje de boodschappen bij bakker, kruidenier en op de markt. Mijn zusjes hielpen bij het huishouden en zongen twee stemmig – als de Selvera’s, ik genoot ervan- bij de afwas. Thuis was het een gaan en komen van broers en zussen. Avondstudie, verkennerij, muziekschool en vrijers. Mijn moeder stopte de sokken. Kerstmis en Pasen en een dagje Amsterdam waren het hoogtepunt van het jaar.
Zo deed mijn moeder dat.
Bol an mensen, als je je moeder nog hebt, zet haar dan vandaag extra in het zonnetje.
Leo Janssen