19 juli.- Dit jaar ga ik niet echt met vakantie, maar komende week piep ik er ’s morgensvroeg met een vriendin wel even tussenuit richting mijn meest favoriete ‘dagje uit’: het pittoreske Sint-Martens-Latem. Een ‘ritje’ van een uur of drie naar het schilderachtige ‘kunstenaarsdorp’ op nog geen tien kilometer van Gent in de provincie Oost-Vlaanderen.
Een architecturaal pareltje met (trap)gevels en kasseien in het historische centrum en rijkelijk omgeven door residentiele (kunstenaars) villa’s in het groen. Sint- Martens- Latem wordt ook wel het ‘Laren van België’ genoemd.
Als een herhalingsrecept van geluk, doen we ons die dag tegoed aan het bekijken van de mooiste kunst onderbroken door een gastronomische ‘salade folle’ in ‘De Klokkeput’.
Het vriendelijke restaurant met een iconische foto van Brigitte Bardot en Alain Delon op het terras, ligt recht tegenover de eeuwenoude kalkstenen Sint Martinuskerk. Op het kerkhofje is de rustplaats van baron George Minne (1866-1941), mijn lievelingsbeeldhouwer. Op zijn zerk een eigen bronzen beeld: Moeder en kind (1930). In de kerk een groot doek van Gustave van de Woestyne, ‘Onze-Lieve-Vrouw schenkt de rozenkrans aan Dominicus’, geïnspireerd door Vlaamse Primitieven.
Achter de van oorsprong romaanse kerk vergroot en verbouwd in neogotische stijl , meandert de rivier langs de oevers van de Leie waarop in de dubbele bocht zich het schitterende, karakteristieke Tempelhof bevindt, een witte oude hoeve van de Sint-Baafsabdij uit de 12-e eeuw.
‘Stilte is de stelligheid die nooit begeeft’, las ik bij een vorig bezoek op de monumentale witgeschilderde muur tussen kerk en gemeentehuis. Een versregel van de Vlaamse dichter/journalist Karel van de Woestijne wiens buste in zwart brons staat opgesteld tegen de glazen gevel van de raadzaal.
Latem, zoals het in de volksmond wordt genoemd heeft nogal wat overeenkomsten met ons dorp. Het is zelfstandig, met buurgemeente Deurle eenzelfde aantal inwoners (Latemnaars), het is een beschermd dorpsgezicht, heeft een groen en charmant karakter, een golfbaan, schapen, een veldkapelletje aan ‘het vijvertje’ zoals wij een Johanneskapelletje hebben op de Smeekweg, het heeft een molen, meerdere musea én Sint-Martens-Latem transformeerde – net als Laren- in de loop van de decennia van een bloeiende kunstenaarskolonie eind negentiende begin twintigste eeuw tot één van de meest welvarende gemeenten in het land met het hoogste aantal miljonairs.
De naam van kunstenaarskolonie heeft het te danken aan een groep kunstenaars uit Gent die in 1900 richting Sint-Martens-Latem trok. Het werd de aanzet tot verschillende ‘Latemse scholen’ die we nu duiden als groepen verschillende generatie kunstenaars ,die zich tussen 1900-1930 uitdrukten in originele varianten van realisme , symbolisme, post-impressionisme, luminisme en na de Eerste Wereldoorlog in expressionisme. Allen waren protagonisten, belangrijke spelers, van internationale kunststromingen. ‘Periodes van een zeldzame weelde aan kunst van Latem en de Leienstreek’, aldus de Nederlandse kunsthistoricus Piet Boyens, Vlaamse kunstkenner bij uitstek , die er een twintigtal boeken over schreef.
Beroemde kunstenaars als Emile Claus, Gust en Léon de Smet, Frits van den Berghe, George Minne, de gebroeders Van de Woestijne, Jenny Montigny, Albert Servaes, Albijn Van den Abeele, Valerius De Saedeleer, Gustave Van de Woestyne, Anna de Weert en Constant Permeke. In het dorp zijn hun schilderijen, tekeningen en sculpturen volop te bewonderen in charmante musea als Gevaert-Minne en Mudel, het museum van Deinze en de Leiestreek, maar ook in de gezaghebbende galerie van Oscar De Vos. Als geen ander toont deze vooraanstaande kunsthandelaar in woord en het tentoongestelde zijn diepgewortelde passie voor de moderne Vlaamse kunst.
Een aantal van die kunstenaars vluchtte augustus 1914 naar het neutrale Nederland toen de Duitsers op weg naar Frankrijk België binnenvielen. Kunstenaars in Latem werd aan het begin van de ‘Groote Oorlog’ verboden nog in de openlucht te schilderen. Al snel kwam er een vluchtelingenstroom op gang van 1.000.000 Belgen waaronder Gust de Smet en zijn gezin. Daarna volgde Frits van den Berghe. Twee jaar later vertrok ‘de Vlaamse enclave’ van Amsterdam naar Blaricum en Laren. Kort na De Smet’s aankomst in het Gooi schilderde hij onze ‘Brink bij avond’. Hij combineerde op dit doek invloeden van fauvisme, luminisme, kubisme en expressionisme: schilderstijlen, die hij kort daarvoor in Amsterdam had leren kennen via het werk van Leo Gestel, Jan Sluijters en Henri Le Fauconnier. De Smet zei later over die ‘kennismaking’:’Voortaan wil ik mij inspannen het innerlijk leven te vertolken, met den grootst mogelijken eenvoud in vorm en kleur.’ Uit de heftige voorstelling van de ‘Brink bij avond’ spreekt dan ook een bedruktheid, somberheid en dreiging die De Smet als oorlogsvluchteling moet hebben gevoeld.
Voor mij is het ook hét sleutelstuk in zijn oeuvre waar hij als balling in het Gooi de ommezwaai maakte van het impressionisme naar het expressionisme.
Bolan mensen, ik kan niet wachten de auto te starten. Smullen maar; Vlaamse meesterwerken van moderne kunst te over.
Leo Janssen