29 juli.- De toespraak van Steven Weinberg bij de onthulling van de Stolpersteinen gisteren op de Bijenstand 1.
Toespraak, zondag 28 juli 2024, Laren
Bijenstand 1. Het is niet de eerste keer dat ik hier sta. 30 jaar geleden, op 16 februari 1994, precies een halve eeuw na de fatale inval die we vandaag herdenken, liep ik hier met mijn moeder. Het was een koude woensdagochtend, rond 10 uur. Net als toen… Mama, 83 jaar oud, gerimpeld gezicht, maar heldere geest. Ze vertelde me nogmaals hoe het allemaal gegaan was. Zij had de oorlog overleefd. Dus voor haar vandaag geen Stolperstein.
Wél Stolpersteine voor de moedige Jan Bartels en Annie Bartels-Striethorst, voor Ella’s geliefde Kurt Schöndorff, voor de veel te jong vermoorde Walter Kattenburg en Sophia Kattenburg-Polak. Ik zal uiteraard straks over elk van hen wat zeggen. Maar er zijn andere personen die hier herdacht moeten worden. Ook voor hun geen Stolpersteine.
Laat ik beginnen met Mia Hamstra die de Joden die hier zaten ondergedoken verraadde. Haar wieg stond nog geen 9 km van die van Kurt Schöndorff, die amper 9 maanden later ter wereld kwam. In 1929 zoekt Mia haar geluk in Nederland en vindt werk als hulp in de huishouding bij de familie Meijer in Amsterdam. Ze is dan 22 jaar. Ruudje en Mietje Meijer hebben 2 dochters, Philippine en Ella. Mia en Ella kunnen het goed met elkaar vinden, men kan spreken van een vriendschap.
4 jaar later, in 1933, Hitler is zojuist aan de macht gekomen, ontvlucht Kurt Schöndorff nazi-Duitsland. Zoals zoveel Duitse joden neemt hij aan dat Nederland hem een veilig bestaan zal bieden. In Amsterdam ontmoeten Kurt en Ella elkaar. Wederzijdse liefde op het eerste gezicht. Hun zoon Rolf wordt geboren in 1938. Men mag aannemen dat Mia de baby van haar vriendin is komen bewonderen en bij die gelegenheid ook Kurt ontmoet, wiens wieg ooit zo dicht bij de hare stond, en voor wiens moord zij enkele jaren later deels verantwoordelijk zal zijn. Het is hier niet het moment om ons te verdiepen in de redenen daarvoor.
In de herfst van 1940 vinden Ella en Kurt dat Amsterdam te gevaarlijk wordt. Ze huren een bungalow, “De Hazelaar”, Koloniepad 6 in Blaricum, nog geen 500 m ten noorden van waar we nu staan. In mei 1942 wordt het dragen van de Jodenster verplicht. Een maand later krijgen alle Joden in het Gooi het bevel hun koffer te pakken en zich in Asterdorp benoorden Amsterdam te melden. Kurt en Ella besluiten dan onder te duiken.
Om voor hun zoontje Rolf optimale overlevingskansen zeker te stellen, wordt hij in een Christelijk pleeggezin ondergebracht. Met zijn blauwe ogen, sproeten en rossige kuif, ziet hij er totaal niet Joods uit. Wat het dan vierjarig jongetje nog niet kan weten, is dat hij zijn moeder pas twee jaar later terug zal zien, en zijn vader nooit meer…
Inmiddels vinden Kurt en Ella, na enige korte tussenverblijven, een veilig onderduikadres bij “Tante Aafje” Alblas, op de hoek van de Professor van Reeslaan en de Jutmannen in Blaricum, ook een halve kilometer van hier. Daar zit al een Duitse Jood ondergedoken: Edgar Weinberg.
Edgar was in 1938 naar Nederland gekomen, waar hij op het vliegveld Ypenburg bij Den Haag werk had gevonden. Zijn wieg stond in Breslau, in het Verre Oosten van Duitsland. Hij was een avontuurlijk man, reiziger, piloot en vliegtuigmonteur.
Na een mislukte poging om met een vliegtuig naar Engeland te ontkomen zat hij in de Deutsche Polizeigefängnis in Scheveningen, en was ter dood veroordeeld. De executie laat op zich wachten en 10 maanden later, in juli 1941, lukte het hem uit het z.g. “Oranjehotel” te ontsnappen. Via via vond hij een onderkomen bij Tante Aafje in Blaricum. De moedige dame, 73 jaar oud, had op een gegeven moment maar liefst 11 onderduikers in huis, waaronder Edgar, Ella en Kurt, en Ella’s ouders, Ruudje en Mietje Meijer.
Edgar bouwt ingenieuze schuilhokken in de houten woning, waaronder één dat hij met het echtpaar Schöndorff deelt. Het drietal raakt dik bevriend. Maar door verraad moeten alle onderduikers eind 1943 hals over kop verkassen. Ella zal haar ouders nooit meer weerzien. Samen met Kurt en Edgar en het jonge echtpaar Kattenburg komt ze bij Annie Bartels op de Bijenstand terecht. Annie woont hier met haar twee dochters, Mia (niet te verwarren met de eerdergenoemde) en Els, op dat moment 24 jaar oud.
Hun echtgenoot en vader, de 50-jarige Ir. Jan Bartels had zich al op een vroeg moment tijdens de oorlog ingezet voor het gewapende verzet. Op 26 september 1941 wordt Jan gearresteerd en afgevoerd naar Duitsland. Uiteindelijk belandt hij in concentratiekamp Dachau, waar hij slechts twee weken voor de capitulatie van Duitsland, 54 jaar oud, overlijdt.
Zijn Stolperstein, hier, voor zijn huis, herinnert ons aan een man die de moed had “nee” te zeggen tegen de nazi-barbaren en bereid was daarvoor zijn leven op te offeren. Jan heeft geen graf, dus laat ik, naar oud joods gebruik, een steentje op zijn Stolperstein achter, ten teken dat wij hier zijn geweest en aan hem hebben gedacht. [steentje 1]
Annie kende dus de gevaren toen ze de hulp aan onderduikers voortzette en verschillende joodse vluchtelingen in huis haalde.
Hoe woonde die kleine gemeenschap hier? Het volgende relaas is gebaseerd op de naoorlogse getuigenissen van Ella Schöndorff en Edgar Weinberg.
Walter en Sophia Kattenburg, een in mei 1943 getrouwd stel van klein postuur, zij was verpleegster, woonde heel openlijk op de eerste verdieping. Ze hadden zeer goede valse papieren die suggereerden dat ze uit Nederlands-Indië kwamen. Ze zagen er allebei meer Aziatisch dan Joods uit en waren van mening dat ze veilig waren met die papieren.
Direct na aankomst zochten Edgar, Kurt en Ella naar een geschikte plek om een veilig schuilhok te bouwen. Op de bovenste verdieping waren slechts twee kleine ommuurde kamertjes, naast de grote zolder. Hier werd een vierkant uit het plafond gezaagd, toegang biedend tot een kleine ruimte, laag onder de dakspanten en net groot genoeg om er twee matrassen neer te leggen om op te slapen. Er werd een ladder aan elkaar gespijkerd om in de schuilplaats te klimmen, en wanneer ze met z’n drieën naar boven waren gekropen, werd de ladder omhoog getrokken, het luik gesloten, de matrassen op de vloer uitgerold en konden ze veilig slapen. Een van de twee kamers onder hen was leeg. Dat werd de werkplaats.
Om in hun onderhoud te voorzien, maakten ze ‘beentjes’ van de schouderbladen van (illegaal geslachte) koeien. Ze zaagden, vijlden en polijstten kleine hangertjes die voor oud ivoor konden doorgaan. In hun glanzend oppervlak graveerde Edgar dan Chinese en Japanse afbeeldingen, die hij uit kunstboeken kopieerde. Het leverde heel fraaie stukken op, kunstwerken die een vriendin naar een van de chicste winkels in A’dam bracht, en daar veel geld opbrachten. Ze waren nogal hoopvol gestemd, vooral omdat ze meenden dat de Geallieerden aan de winnende hand waren, en dat de oorlog niet erg lang meer kon duren…
Voor de zekerheid werd een verborgen draad aangelegd vanaf de zijkant van de voordeur tot aan de zolder. Het idee was dat wanneer iemand die mevrouw Bartels niet kende bij de voordeur verscheen, ze op een verborgen knop zou drukken. De bel boven zou de onderduikers dan waarschuwen hun lawaaierig werk te stoppen, om in het schuilhok te kruipen en te verdwijnen.
Sinds het begin van hun verblijf bij Annie Bartels kwam Mia Hamstra één keer per week de vuile was van het trio ophalen en tegelijkertijd die van de week tevoren terugbrengen. Ze kwam steevast op woensdagochtend, precies om 10.00 uur.
Het was die fatale 16e februari een koude, bewolkte winterse ochtend. Kurt en Edgar verlieten de ontbijttafel eerder dan gewoonlijk om naar de kleine zolder te gaan en te werken aan een nieuwe levering van hun snuisterijen, hun enige bron van inkomsten. Ella ging naar de keuken en deed de afwas. Boven hadden ze nog geen twintig minuten gewerkt, toen er plotseling een man in de donkere deuropening verscheen. Verbaasd keek Edgar op van zijn werk. De man riep “Handen omhoog” en Edgar en Kurt staarden in de glanzende loop van een pistool. Met hun handen achter de nek werden ze naar de zitkamer gedreven.
Wat was er precies gebeurd? Ella heeft me keer op keer verteld hoe het allemaal in zijn werk was gegaan. Ze was de afwas aan het doen, toen ze voor het keukenraam een man met getrokken pistool zag verschijnen. Kort daarop hoorde ze wat zich aan de voordeur afspeelde, en de zin “Kom maar, Gerrit, het is in orde”, waarop ze de man voor het keukenraam richting voorkant van het huis zag lopen en uit haar gezichtsveld zag verdwijnen. Onmiddellijk deed de jonge vrouw, met kloppend hart, haar schort af, en vouwde zorgvuldig de theedoek waarmee ze de afwas afdroogde. Ze opende stilletjes de keukendeur die toegang gaf tot de tuin, ging zonder jas naar buiten in de sneeuw, deed zachtjes de deur weer dicht en verwijderde zich van het huis, zichzelf dwingend niet te rennen, maar rustig te lopen, alsof er niets aan de hand was…
Toen er die woensdagochtend werd aangebeld, was het precies tien uur. Mevrouw Bartels dacht dat Mia Hamstra voor de deur stond met de was voor haar onderduikers. Dat was een fatale vergissing. Het was een man met getrokken pistool, die meteen een voet tussen de deur zette, en daarbij naar een onzichtbare compagnon riep: “Kom maar, Gerrit, het is in orde!”
Annie Bartels werd teruggeduwd, de woonkamer in. Aan de nog gedeeltelijk gedekte ontbijttafel bevond zich de kleine Walter Kattenburg, schijnbaar onverschillig voor wat zich daar afspeelde: hij bleef gewoon dooreten. Een andere SD’er, net als de eerste ook een Nederlander, hield iedereen onder schot. Maar waar was Ella?
De Jodenjager had een papier bij zich en hij vroeg waar Kurts vrouw en zoon Rolf waren. Hij wist dat ze in huis waren, hetgeen dus maar deels klopte. De andere man ging alleen naar boven. Na een tijdje klonk een vreselijke kreet van Sophia en ze werd in tranen naar beneden gebracht, met haar omgedraaide arm op haar rug. Ze wisten dat ze allemaal verloren waren.
Ella bevond zich inmiddels in de gedempte stilte van de verlaten, met sneeuw bedekte straat. Ze trotseerde de kou met maar één idee voor ogen: vluchten, afstand scheppen tussen zichzelf en de Jodenjagers die zojuist het grote huis waren binnengevallen, dat maandenlang als toevluchtsoord en schuilplaats had gediend. Door haar koelbloedige vlucht was het Ella gelukt haar leven te redden.
Intussen zaten de andere vijf zonder een woord te zeggen in de woonkamer, nadat ze de politiemannen hadden verteld dat Ella de dagelijkse boodschappen in het dorp deed, en dus wachtten ze – tevergeefs – op haar terugkeer. Kurt was de meest zenuwachtige van iedereen. Hij vroeg of hij naar de WC mocht gaan, maar dat wilden de twee aanvankelijk niet, totdat hij dreigde het in zijn broek te doen. Een van het tweetal stond op en nam hem mee naar het toilet. De man bleef op wacht voor de deur, die op een kier moest blijven staan. Hoe Kurt het klaarspeelde weet niemand, maar hij glipte door het kleine WC-raam en was al buiten voordat de Jodenjager het zag. Deze sprong naar het raam en dreigde Kurt ter plekke neer te schieten hem zo dwingend terug te komen.
Dit is het moment om andere namen te noemen, niet met verdriet en respect, maar met beschuldigende woede. De drie Jodenjagers van de SD: Adriaan Kaptijn, Theo van Zwam en Gerrit Oude Wolbers. Het drietal, verantwoordelijk voor de deportatie van tientallen Joden, werd in 1948-1949 berecht door het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam. Aanvankelijk werd tegen hen de doodstraf geëist, later omgezet in 20 jaar gevangenisstraf. Maar Kaptijn, alhoewel de leider van de groep, kwam uiteindelijk alweer na 8 jaar vrij.
Het vijftal wordt afgevoerd, aanvankelijk naar de Gestapo in Amsterdam, daarna naar Westerbork voor de vier Joden. Kurt Schöndorff en het echtpaar Kattenburg worden al heel snel, op 3 maart, op transport naar Auschwitz gezet. Kurt wordt direct bij aankomst, op 5 maart 1944, vergast. Hij bereikte de leeftijd van 35 jaar. [steentje 2]. De jonggehuwden Walter (24 jaar) en Sophia (22 jaar) worden op 15 april vermoord [steentjes 3&4].
Annie Bartels wordt gedeporteerd naar kamp Vught, en daarna naar Ravensbrück, waar ze op 29 januari 1945 om het leven komt. Ze is dan 58 jaar, en heeft haar medemenselijkheid met de dood moeten bekopen [steentje 5]. Haar dochters weten dat niet. Ondanks de gevaren, ondanks de onzekerheid omtrent het lot van hun vader en moeder, hebben dochters Els en Mia Bartels nog de ongelooflijke moed het werk van hun ouders voort te zetten. In Bijenstand 1 bevinden zich 8 onderduikers, een illegale radiozender en een wapendepot. Ook de moedige Els, die ik goed gekend heb, verdiend een steentje. [steentje 6]
Edgar overleefde als enige van de 5 gearresteerden. Vandaar ook voor hem geen Stolperstein hier. Na Westerbork en maanden slavenarbeid in Auschwitz, en daarna nog eens 10 maanden omzwervingen, keerde hij op 21 november 1945 terug naar Laren. Onder andere om Ella de boze tijding te brengen dat haar Kurt vergast was. Ook haar beide ouders, zus, zwager en 12-jarig neefje Herman waren vermoord. Ze had gelukkig Rolf nog. Maar zoveel doden schreeuwden om een nieuw leven. En zo werd ik in 1946 geboren. Edgar en Ella zijn daarna nog een halve eeuw een mooi en gelukkig stel gebleven. Ook voor hun twee steentjes…
[steentjes 7&8] Mijn broer Rolf, de enige andere overlevende van ons familiedrama, overleed vorig jaar, hier in Laren, 85 jaar oud. Het is spijtig dat hij dit eerbetoon aan zijn vader niet meer heeft kunnen meemaken. Maar gelukkig zijn z’n kinderen, Hyang en Ming er vandaag wel bij, samen met hún kinderen. De nieuwe generaties Schöndorff… Mijn laatste steentje is voor Rolf. [steentje 9]
(Correctie: Steven Weinberg mailde mij dat Jan Bartels WEL een graf heeft. Hij hoorde dat gisteren na afloop van de bijeenkomst van kleindochter Marijke. LInk naar de informatie over zijn graf: https://oorlogsgravenstichting.nl/personen/6924/johan-jacobus-franciscus-bartels
red.LJ)
Steven Weinberg