4 dec.- Een paar weken geleden kwamen we als ‘sponsorbrigade’ bij elkaar, drie oud-collegae met wie ik als producent samen heb gewerkt bij de ontwikkeling en vormgeving van commerciële televisie in Nederland. Met een sjiek woord noemen ze dat non-spotcommunicatie. De collegialiteit van destijds is inmiddels een stevige vriendschap geworden. Meestal koppelen we voorafgaand aan het etentje iets bijzonders. Dit keer had een van ons, die een aantal jaren hoofd sponsoring is geweest bij het Stedelijk, een rondleiding georganiseerd over de tentoonstelling ‘Migranten in Parijs’, gebaseerd op de eigen rijke collectie van het Amsterdamse museum. Onze charmante gids was de kunsthistorica Rian Beex, een geboren vertelster, die de rondgang van twee uur in onze tijdsbeleving wist terug te brengen tot een half uur, zoveel wist ze van kunst en zo boeiend legde ze de schilderijen uit dat je ze nooit meer vergeet, de samenhang ontdekt met de andere tentoongestelde werken en de zeggingskracht begrijpt van de expositie. ‘Migranten in Parijs’, de expositie die nog tot en met 2 februari duurt, vertelt het moedige verhaal van Marc Chagall, Pablo Picasso, en de ‘Larense’ Piet Mondria(a)n en vele andere bekende en onbekende kunstenaars die in de eerste helft van de vorige eeuw naar de grootste metropool van Europa trokken en in ‘den vreemde’ tot uitzonderlijk vernieuwend werk kwamen. Misschien wel, omdat ze hun weg moesten bevechten in een toenemende polariserende samenleving, waarin het vrije en open Parijs op gespannen voet stond met de opkomst van nationalisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme.
Wat mij van de prachtige tentoonstelling het meest is bijgebleven, was de metamorfose die deze kunstenaars als ‘vreemdelingen’ veroorzaakten en Parijs een nieuw imago verschaften als hét kunstcentrum van de wereld. Hoe zat dat met Laren, dacht ik, terwijl ik door de zeven zalen liep en me vergaapte aan Picasso, Matisse, Van Dongen, Chagall, Sluijters, Zadkine en de Martinikaanse schrijver Aimé Césaire? ( ‘Wie ben ik? Wie zijn wij? Wat zijn wij in deze witte wereld?’) Hebben ‘vreemdelingen’ ons oude boeren- en weversdorp ook destijds een nieuw imago verschaft? Al snel kwam ik tot de conclusie dat het hier ruim honderd jaar geleden niet anders was. Ook hier kwamen ‘buitenlanders’ en onderging Laren een transitie naar kunstenaarsdorp. Jozef Israëls ontdekte het, Anton Mauve uit Den Haag maakte het beroemd, – Laren werd ‘Het land van Mauve’- en de Amerikanen William en Anna Singer verrijkten ons dorp met een museum en een blijvend imago. Laren werd overspoeld door kunstenaars uit den vreemde. Zoals de Duitse impressionist Max Liebermann of de Noor Martin Borgord. Zo zie je maar weer, dacht ik, toen ik terugreed naar ons charmante dorp, deze tijd zo feeëriek verlicht, eigenlijk is er weinig veranderd. Het verhaal dat in de jaren 1900-1950 speelde in Parijs, geldt nog steeds. ‘Vreemdelingen’, kunstenaars, vertellen ‘door de bank genomen’ het verhaal over het anders zijn, over onze onderlinge band en hoe we een weg kunnen vinden in de – ook tegenwoordig weer – gepolariseerde samenleving. We hoeven niet zo bang te zijn voor het vreemde. Ook Laren heeft dat ruim honderd jaar geleden laten zien. Hoe ‘vreemde’ cultuur ons welzijn en ‘hoe we met elkaar omgaan’ heeft verrijkt.
Leo Janssen
Marc Chagall, Le violoniste, uit de collectie van het Stedelijk Museum
( met dank aan Stedelijk Museum)